Met enige onregelmatigheid schrijven Leike en Jaap elkaar een dialoogblog over het vak en de wereld. Daar kun je je op abonneren, dan krijg je bij iedere nieuwe blogpost een melding. Ook heel leuk vinden we het als je je ermee bemoeit en een eigen bijdrage levert. Naar een specifieke blogpost zoeken of neuzen door alle titels kan in het blog overzicht.

Omgaan met onvoorspelde gebeurtenissen

25 februari 2019


Beste Jaap,

Ik kijk op dit moment op Netflix naar La Casa de Papel, over een overval op de rijksmunt van Spanje. Een fantastische serie over een groep mensen die besluit tot een overval waarbij ze de sympathie van het publiek willen winnen en er toch met een enorme buit vandoor willen gaan. Door geld te drukken tijdens de bezetting steel je eigenlijk van niemand… De leider van de bende heeft alles jarenlang helemaal uitgedacht, maar dan ook echt helemaal. Niks aan het toeval overgelaten, alles nauwgezet voorbereid, stapje voor stapje.

Als de overval echt plaatsvindt, gaat er natuurlijk toch vanalles fout en het toeval blijkt meer verrassingen in petto te hebben dan ze vooraf konden bedenken. Je ziet hoe de hele groep, elke individu, daar steeds weer op moet reageren. Dat doen ze soms handig, soms duikt er door de oplossing weer een nieuw probleem op.
Voor als je het wilt zien, met elke toevallige gebeurtenis krijgen de karakters meer diepte en rafelrandjes en dat maakt de serie extra mooi.

Maar dat is niet waarom ik dit aan je schrijf. Ik bingewatch deze serie in de tijd dat de kamer ontploft over foute energiecijfers en een verkeerde berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving. Diep verontwaardigd zijn onze kamerleden omdat de energierekening hoger uitvalt dan de prognoses van het PBL. Alsof een berekening, toch een soort toekomstvoorspelling, een doelstelling is. (En dan laat ik de schuldvraag en het gedoe daarover nog even buiten beschouwing.)
En toen kwam deze week ook nog het nieuws dat het KNMI een fout heeft gemaakt met het afstellen van apparatuur voor het meten van de Groningse aardbevingen. Een kleine fout, die geen grote consequenties heeft, benadrukt het KNMI, maar heel Den Haag gaat los op dat er een fout gemaakt is. Wiebes zegt zelfs dat hij wel begrip heeft voor het wantrouwen ten opzichte van Den Haag.

En daar zit ik dan, voor de tv, met die twee volledig uiteenlopende reacties op onvoorspelde gebeurtenissen. Een serie waarin de hoofdpersonen adequater reageren op dat dingen anders uitpakken dan bedacht, dan de spelers in de Haagse soap.
Haagse smetvrees is het: de werkelijkheid is plakkeriger en gevaarlijker voor je verkiezingswinst dan je met cijfers dacht bezworen te hebben.
Misschien moeten we het wat spannender maken voor de Haagse Kaastolp, iets waardoor ze zich meer realiseren dat als voorspellingen en werkelijkheid niet synchroon lopen dat je er dan iets mee moet, in plaats van er verontwaardigd over zijn.
Maar om ze nou Joh. Enschedé te laten overvallen …

Groet, Leike

Draagvlak

8 februari 2019


Beste Leike,
 
Rond het klimaatbeleid zie je een aantal politieke partijen worstelen met de veranderkundige vraag. Hoe krijg je ingrijpende veranderingen gerealiseerd terwijl je aan de macht kunt blijven? Onverhuld spreken de regeringspartijen VVD en CDA zich uit dat ze alleen aan klimaatmaatregelen willen denken als er draagvlak voor is.

 
Weet je nog dat we in Onderweg het thema draagvlak bij verandering belichtten? We schreven er dit over:

“Draagvlak creëren is een begrip dat stamt uit de politiek. Als je draagvlak creëert zoek je naar ondersteuning voor jouw verandering. Je doet dat door te onderzoeken wie jouw verandering wil steunen, omdat hij er belang bij heeft. Je verbindt dus mensen aan jouw verandering.
… Bij draagvlak creëren zoek je de belangrijkste partijen die jouw veranderidee mogelijk helpen maken.
 
Het begrip draagvlak introduceren in de veranderinteractie is niet altijd garantie voor succes. Met het creëren en zoeken van draagvlak haak je aan op de machtsdynamiek in het sociale weefsel, en op de politieke kant van betekenisgeving. Juist de politieke connotatie van het begrip draagvlak kan politiek gedrag uitlokken. Een spel van onderhandelen, verhullen, politieke correctheid en binnenhalen van deelsuccessen voor de eigen achterban kan dan dominant worden. Daarmee loop je het risico dat niet de verandering centraal staat, maar het positioneringsspel over de verandering.“
 
Draagvlak is geen statisch gegeven. Het wordt beïnvloed door wat gezaghebbers zeggen en doen en door berichtgeving in de media.
Zeggen dat er geen draagvlak is, is daarom geen constatering, maar een -al dan niet bewuste- ondermijning van het draagvlak dat er wel is.  Je negeert bijvoorbeeld al die jongeren die deze donderdag de gemiddelde leeftijd in Den Haag enorm naar beneden brachten en al die wetenschappers en schooldirecteuren die dat ondersteunden.
En dat gebeurt tegen een achtergrond waar de grootste krant van het land roept dat er eigenlijk geen klimaatprobleem bestaat en paniek zaait over de betaalbaarheid van de klimaatmaatregelen voor gewone mensen. En het gebeurt tegen de achtergrond van komende verkiezingen voor de Eerste Kamer waardoor politici dagelijks met geknepen billen de opiniepeilingen analyseren om te kijken welke gaten in de kiezersmarkt aangeboord kunnen worden met een goedgekozen oneliner.
Door steeds te roepen dat er draagvlak nodig is, wordt de vrees uitgelokt dat er iets verschrikkelijks te gebeuren staat als we de ‘klimaatdrammers’ (aldus de fractievoorzitter van de VVD) hun gang laten gaan. Zo zien we dat de regering niet de leiding neemt, maar deze uit handen geeft aan de opiniepeilers en een ochtendblad met een eigen agenda.
 
Het lijkt zo eenvoudig. Alsnog een CO2-heffing voor de industrie invoeren maakt dat je de verandering voor burgers overzichtelijker en acceptabeler kunt maken. Niet alleen wordt de opgave voor de burgers kleiner, de last wordt ook eerlijker verveeld. En als we een ding zeker weten als het over acceptatie van ongemak gaat, is het wel dat eerlijk verdelen van de last enorm helpt.
Dat is wel goed voor het draagvlak. Roepen dat het er niet is, niet.
 
Groet, Jaap
 

Schoolcijfers

24 januari 2019


Beste Jaap,
 
Jij gebruikte ooit een prachtig voorbeeld om aan te geven hoe iets abstracts op verschillende niveaus van organiseren iets compleet anders betekent. Een rapportcijfer is voor de leraar iets anders dan voor de leerling, zijn ouders, de schooldirecteur, het bestuur van de scholengemeenschap of de inspectie. Voor de leraar en de ouders betekent de 5 van Wouter wellicht een enorme stap in zijn leren, omdat het voorheen een 3 was en Wouter heel hard heeft moeten werken voor die 5. Voor de schooldirecteur is het een indicator in het managementdashbord en een marketingtool in de werving. Voor de inspectie een indicatie van het functioneren van de school.
Het cijfer wordt steeds een abstractie van iets anders. De directe koppeling met het kind erachter verdwijnt.
 
We hebben die abstracties nodig om in grotere systemen te kunnen verwijzen naar iets concreets. Net zo goed als dat we in een land van veel mensen een kleine groep nodig hebben die ons vertegenwoordigt en die gemachtigd is om keuzes te maken en besluiten te nemen waar we met zijn miljoenen nooit uitkomen.
Die kleine groep heeft onvermijdelijk te maken met voortdurende abstracties. Het hoort bij hun taak om daar wijs mee om te gaan.
 
Des te pijnlijker als die abstracties gebruikt worden voor kiezersmarketing. Voor het vergroten van het eigen politieke marktaandeel. Retailmentaliteit in de politiek. Makkelijke meningen op ooghoogte, de moeilijkste op de laagste schappen en dat wat je kwijt moet bij de kassa voor de impulsaankopen. Marketingtechnieken gebruiken om je boodschap over tafel te krijgen. Stunten met klimaat en kinderpardon.
 
Dan moet ik altijd aan jouw voorbeeld denken. Achter die abstracties zitten immers echte kinderen die in onzekerheid leven en naar nog grotere onzekerheid verbannen worden, echte onomkeerbare klimaatschade. Een kinderpardon of een klimaatmaatregel betekent in de echte wereld iets heel anders dan potentiële verkiezingswinst. Het vraagt echte oplossingen, zoals het oppakken van dat eindeloos maar niet goed georganiseerde toelatingsproces voor asielzoekers, zodat dit soort schrijnende situaties niet meer kan. Of het maken van pijnlijke klimaatkeuzes, ook als dat betekent dat de gevestigde macht daar wat van voelt. Veranderingen die patronen doorbreken en helpen schadelijke neveneffecten te verminderen in de echte wereld, niet die onder je eigen politieke kaasstolp.
We hebben beslissingen nodig die niet makkelijk zijn maar wel moeten. We hebben geen reclame-acties nodig waarin die vraagstukken alleen maar figureren om stemmen te winnen.
 
Kan jij het ze niet een keer uitleggen met je voorbeeld? Misschien dat ze het dan begrijpen?
 
 groet, Leike

De markt als organiserend principe

13 januari 2019


Beste Leike,
 
Snap jij nou hoe dat zit met die liberalen die het marktmechanisme zo bewonderen? Die erin geloven dat de markt altijd leidt tot eerlijke verdeling, voorspoed en efficiency?
Ik snap die redenering wel, maar ik ben zo verbaasd dat degenen die er zo voor pleiten dat opeens niet doen als het om het klimaat gaat.
Zo vinden zij het niet nodig dat vliegen aan dezelfde voorwaarden voldoet als andere vormen van vervoer, namelijk door accijns en BTW over brandstof te betalen. Het gevolg is dat je voor een paar tientjes naar Barcelona vliegt en een veelvoud kwijt bent als je hetzelfde stuk met de trein wilt doen. Dat is dan toch geen eerlijke concurrentie? En bovenal, het leidt ertoe dat het halen van de normen van Parijs verder weg raakt.
Zo zijn diezelfde liberalen ook geharnaste tegenstanders van rekeningrijden. Waar alle verkeerskundigen het erover eens zijn dat er maar een manier is om de mobiliteitsbehoefte te reguleren (door het rijden op sommige plaatsen en op sommige momenten duurder te maken), bedenken de liberalen dat dat niet eerlijk zou zijn. Dan zou het te duur worden om met een auto naar je werk te gaan. Let op: dat zo’n marktmechanisme niet eerlijk zou zijn… En dus leggen we nog meer asfalt aan en vervuilen meer auto’s meer.
En zo willen die liberalen ook niet dat de industrie (de grootste vervuiler) een CO2-heffing gaat betalen. Gewoon een bedrag per ton uitgestoten CO2, de vervuiler betaalt. Ook hier zijn alle wetenschappers het erover eens dat dat een buitengewoon effectief middel is om de uitstoot terug te brengen en de kosten te leggen bij de vervuiler. Hele simpele marktwerking.
Drie voorbeelden van hoe marktwerking zou kunnen helpen om het klimaat niet nog veel verder uit de hand te laten lopen.
 
Maar voor nutsvoorzieningen, daarvoor is de markt blijkbaar een topidee.
Zo proeven we de vruchten van de marktwerking in de zorg, hebben we de Postbank overgedaan aan de ING, verkochten we de energiebedrijven aan buitenlandse marktpartijen, is de top van KPN (vroeger staatsbedrijf der PTT) inmiddels geheel gevuld door buitenlanders die alleen naar aandeelhouderswaarde kijken. En wordt het internet geheel gedomineerd door Amerikaanse bedrijven. Allemaal nutsvoorzieningen waar we als burgers eigenlijk geen dag zonder kunnen.
Ik geloof nu toch dat ik de rode draad zie. Voorzieningen voor burgers kunnen het beste naar de markt, maar voor klimaatmaatregelen zou de markt veel te effectief zijn.

Wat hoop ik toch dat de kiezersmarkt dit snel doorziet en afstraft, met 130 kilometer per uur.
 
Groet, Jaap

Ruttes vaasje

18 december 2018


Beste Leike,

Las je die brief van Mark Rutte in de krant? Over dat vaasje? Ik ben geen fan van hem, maar het lijkt erop dat hij voorzichtig toch een visie gaat ontwikkelen. Beetje houterig en toch niet zonder talent, zou ik zeggen. Een verdienstelijk begin.

Het vaasje als metafoor voor Nederland. Een ding dat kwetsbaar en fragiel is. “Broos en breekbaar”, sprak dichter Rutte. Later maakt hij de metafoor sterker als hij spreekt over hoe er altijd water bij de wijn moet worden gedaan in een democratie. Het vaasje is niet alleen meer een ding voor op de schoorsteen, het wordt gebruikt om te mengen en te schenken.

Zou hij ‘Antifragiel’ van N.N. Taleb gelezen hebben? Taleb laat mooi zien fragiele systemen (vaasjes, landen, IT-systemen, bedrijven, etc.) kwetsbaar zijn omdat ze helemaal ingericht zijn op een stabiele en voorspelbare omgeving. Fragiele systemen zijn enorm doelgericht en reuze efficiënt, als de omgeving niet verandert. Maar ze gaan direct stuk als dat wel gebeurt. In een snel veranderende wereld is fragiliteit een groot risico; er gebeurt altijd iets onverwachts. Dat zit een beetje in het woord ‘onverwacht’ opgesloten…. Een vaasje is zo stuk als het op de grond valt. Rutte schetst nog het beeld van mensen die zo hard aan een vaasje trekken dat het daardoor stuk gaat.

Kijk, dat vind ik nou weer jammer. Hier loopt dichter Rutte vast in zijn metafoor. Zie jij dat voor je dat mensen samen aan een vaasje gaan trekken? Als je in de metafoor blijft zou je kunnen zeggen dat de kruik, het vaasje, net zo lang te water gaat tot ze barst.

Dan trek je ook een les uit je metafoor. Dat je een keer moet stoppen met het verder fragiel maken van je vaasje. Dat je vaasje stuk gaat als je het nog verder belast.

 

Dichter Rutte is in werkelijkheid (ook al blijkt dat niet uit zijn advertentie) al tien jaar de hoogste baas van ons land. Hoofdverantwoordelijke van de vervazing van ons land. Juist hij heeft alle systemen zo op scherp gezet dat bij het minste of geringste hele porseleinkasten aan scherven gaan. Juist hij heeft de maximale efficiëntie geperst uit een systeem dat piept en kraakt.

Talebs antwoord op fragiliteit is antifragiliteit. Maak de systemen zo dat ze tegen een stootje kunnen; sterker nog, dat ze sterker worden van die stootjes. Zoals een getraind lichaam klappen kan opvangen. “Wat mij niet doodt, maakt mij sterker”, zei Nietsche. Antifragiliteit vraagt om redundantie (een zekere overdaad, zeker niet efficiënt) en om optionaliteit (zo opereren dat je altijd keuzemogelijkheden houdt).

Hoe mooi zou het zijn als de visionaire Rutte inderdaad zou koersen op een overheid die ruimschoots op zijn taak berekend is, optioneel en redundant. In plaats van de schraalhans-keukenmeester die hij totnutoe was.

Maar misschien zit daar wel het probleem. Rutte ziet Nederland niet als een complex systeem, maar als een simpel object, een vaasje, een ding. Maar de simpelheid van de metafoor staat dieper begrip in de weg. Een samenleving is geen vaasje.

 

Ik zou Rutte willen voorstellen Nederland te zien als een tuin waarin van alles tot bloei kan komen. Geen dood ding dat fragiel, broos en breekbaar is, maar iets levends dat zowel kwetsbaar is als ook groeit en bloeit. Flower power. Dàt is nodig Mark!

Pluk er desnoods een paar voor in je vaasje.

 

Groet, Jaap

Zachte krachten

5 december 2018


Beste Leike,
 
Wat een mooi pleidooi voor middelmaat heb je gemaakt. En ook goed om te zien dat je een snaar raakt bij veel mensen. Weg uit de extreme standpunten en terug naar een genuanceerd gesprek. Ik ben er hartstochtelijk voor.
Mij interesseert hoe het komt dat het debat zo in uitersten wordt gevoerd.
Zijn het alleen de sociale media die uitlokken tot een ongenuanceerd naar buiten knallen van emoties? Ik las ergens het verschil met -zeg- dertig jaar geleden. Als je toen iets vond van bijvoorbeeld zwarte Piet, moest je (met de hand) een brief schrijven, in een enveloppe stoppen, adresseren, naar de brievenbus lopen en hopen dat de krant jouw bijdrage zou publiceren bij de ingezonden stukken. Dat gaf je behoorlijk wat tijd om je emotie te laten dalen en te bedenken dat het toch niet zo hard hoefde. En ja, de redactie keek dan natuurlijk ook wel even naar de inhoud en maakte natuurlijk een selectie van wat wel en niet geplaatst werd. Er zijn een hoop drempels verdwenen he?
En dan de bubbels. In Ondertussen (2012) schreven we al over het fenomeen dat jouw google-pagina andere resultaten geeft dan de mijne. Dat je beiden denkt in een neutrale bibliotheek te zoeken, maar dat de bibliotheek helemaal voor jou op maat is gemaakt. Zodat je alleen maar leest wat je wilt lezen en niet geconfronteerd wordt met andere geluiden. De sociale media hebben dat natuurlijk alleen maar versterkt. Je kunt als minderheid zomaar denken dat je de genegeerde meerderheid bent. Met alle boosheid van dien.
Iets fundamenteler lijkt me het depoliticeren van de politiek. En dan bedoel ik met politiek de plek waar we maatschappelijke belangen, tegenstellingen, idealen met elkaar confronteren om vervolgens tot beleid te komen. Waar in de tijd van Joop den Uyl, Dries van Agt en Hans Wiegel nog een verschil van ideologieën aan de basis lag van het politieke bedrijf, is vanaf de kabinetten ‘no-nonsense’-Lubbers een toon aangeslagen van neutraal-zakelijke beleidsvorming. Politiek werd probleemmanagement. Het neoliberale denken claimde het monopolie op redelijkheid, rationaliteit en gezond verstand. De andersdenkende werd weggezet als onredelijk, emotioneel of als verwarde idealist. We kregen de paarse kabinetten Kok als een bondje van kapitalisten en ongevederde socialisten. Economisch enorm succesvol, maar er was geen georganiseerde oppositie over. Dus werd er geen leidinggegeven aan het tegengeluid. Tot Fortuijn opstond en stem gaf aan de onvrede: “Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg”. Dit leek een oproep aan eenieder om zijn stem te laten horen en er daden bij te voegen. De ongeorganiseerde geest uit de fles.
Tenslotte verliezen allerlei instituties hun geloofwaardigheid en daarmee hun gezag. We zien het aan de pers die in een tijd van afkalvende oplages en kijkcijfers steeds afhankelijker wordt van adverteerders. De verleiding om te publiceren wat de lezers of kijkers willen zien of horen, groeit. Het journaal lijkt steeds vaker over criminaliteit te gaan.
De druk van een multinational om twee miljard overheidsgeld per jaar aan aandeelhouders te schenken, was zo groot dat de indruk ontstaat dat ons kabinet aan de leiband van het grootkapitaal loopt.
De wetenschap is zo afhankelijk van private financieringen dat resultaten te vaak opvallend goed uitkomen voor de financier. En als die instituties hun gezag verliezen, dan verdwijnen de noodzakelijke ijk- en rustpunten uit de maatschappelijke tegenstellingen.
 
Dus jouw verlangen naar het gewone gesprek, naar onderling respect, naar sportiviteit, naar bruggen slaan, ik deel het van harte. En ik denk zelfs dat er heel erg veel mensen zijn die jouw verlangen delen. Zou dit zachte pasteltintengeluid misschien toch heel krachtig kunnen worden?
Precies honderd jaar geleden, aan het eind van de eerste wereldoorlog, dichtte Henriette Roland Holst:
 
De zachte krachten zullen zeker winnen
in ’t eind – dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zoo ’t zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.
 
 
Groet,  Jaap
 

Pastelkleuren

26 november 2018


Beste Jaap,

 

Ik ben al een tijdje aan de beurt om een blog te schrijven, maar ik ben even stilgevallen. Heb even geen onderwerp. Of nee, beter gezegd, ik heb even geen zin om geluid te maken in deze tijden van herrie. Wat moet je zeggen in een tijd dat alles gericht lijkt op het zichtbaar maken van de meest extreme standpunten? Een tijd waarin neonazi’s uit hun holen gekropen komen om een pro-pietenstandpunt te verdedigen. Dan is er toch wat misgegaan?

Ik zou het positief kunnen uitleggen: blijkbaar heeft heel Nederland zo genoeg van deze discussie dat we het overlaten aan de meest extremen om er nog aandacht voor te vragen. Maar je kunt het ook negatief uitleggen: blijkbaar moet de nuance eruit, wil iets nog over de bühne komen, opgepakt worden door de media, bijdragen aan wat wij willen zien en horen. De discussie is letterlijk zwart-wit geworden … Geen grijstinten meer te vinden, laat staan dat we er enige kleur in kunnen aanbrengen.

 

Of neem de reuring die er is over de nieuwe Allerhande, die blijkbaar foodies en vegans in het vlezige of vleesloze kruis tast. Eten als statement. Een chique reclame-vreetblaadje als splijtzwam.

Ik ben er even moe van dat we Nederland in uitersten voorgeschoteld krijgen. Ik kijk er met een soort geschrokken verbazing naar.

 

Alles lijkt gericht op beleving. Het ene nog mooier, spectaculairder, bijzonderder dan het andere. We moeten spetterende winterweekends, orgastisch lekker eten, supervette kleren, onwijs gave feestjes. De media laat ons bovendien een wereld zien vol bijzondere mensen. Alsof dat de maat der dingen is. Je moet je onderscheiden door bijzonder te zijn. Je wil zichtbaarheid, want dat voelt als erkenning. Dat alles in schreeuwende kleuren.

 

Erkenning en zichtbaarheid worden steeds meer aan elkaar gekoppeld en daarmee raken erkenning en erbij horen van elkaar gescheiden. Maar er echt bijhoren, dat is stil en vanzelfsprekend. Al die reuring maakt ons als samenleving niet inclusiever.

 

Ik hou van de middelmaat. Ik ben blij dat er in alles voors en tegens zijn en dat je het daarmee moet doen. Ik vind het fijn dat het echte leven een leven van compromissen is. Ik vind het geruststellend dat je niet leuk, flitsend, succesvol en bijzonder bent, maar gewoon iemand die ook een beetje door het leven prutst. Dat je werkt met mensen die allemaal middelmatig zijn maar met elkaar wat moois maken. Eigenlijk geef ik de voorkeur aan pasteltinten.

 

Misschien is dat wel wat ik wil zeggen, dat ik zo graag weer in pasteltinten zou praten. Kunnen die engerds met hun extreme standpunten weer onder een steen? Kunnen we het gewone gesprek weer een keer voeren? Zo’n gesprek waarin feiten en argumenten uitgewisseld kunnen worden, waarin respect is voor elkaars standpunt en waarin gezocht wordt naar hoe bruggen te slaan? Kunnen we met die grote diversiteit aan middelmatigheid bouwen aan wat moois waar iedereen onderdeel van kan zijn. Kan dat? Alleen op die manier kunnen we een kleurrijk land worden.

 

Groet, Leike

Valsspelen

8 november 2018


 Beste Leike,
 
Heb je midterm elections in Amerika een beetje gevolgd? Heb je gehoord over die gouverneur van Georgia? Die gouverneur die de regels vaststelt en ook zelf kandidaat is? Die voor zwarte kiezers zoveel barrieres mag opwerpen dat velen van hen niet kunnen stemmen? Die de districten zo indeelt dat er Republikeinse meerderheden ontstaan (bijgaand plaatje toont een paar van die districten)?
Wat is er gebeurd dat dit soort schaamteloos valsspelen geaccepteerd wordt?
 
Dat is natuurlijk brutaal en bizar dat het kan. Maar ik vrees ook dat het niet op zichzelf staat. Mijn vermoeden is dat de polarisatie in de samenleving inmiddels veroorzaakt dat het doel alle middelen heiligt. Dat de ethiek van goede regels en een eerlijk speelveld ondergeschikt zijn gemaakt aan de overtuiging van het eigen grote gelijk.
Ik wil daarom een pleidooi houden voor de herleving van iets wat in de vergetelheid dreigt te raken: sportiviteit.
 
Het nadeel van ouder worden is dat je ouder wordt. Het voordeel is dat je veel hebt meegemaakt. Zo weet ik me uit mijn jeugd te herinneren dat sportiviteit moest. Het was onderdeel van je opvoeding. Je moest tegen je verlies kunnen. Je leerde dat regels helpen om het spel leuk en eerlijk te maken. Ik herinner me dat we dat leerden van de Engelsen, dat idee om er keihard in te gaan op het voetbalveld (“het zijn geen kostschoolmeisjes”, zei mijn vader dan), maar altijd binnen de regels en na het fluitsignaal was je weer vrienden. Ik ben er dus mee opgevoed.
 
Ik nam die moraal ook mee van de talloze veldjes waar we voetbalden. Iets met gras en zand en kuilen, zonder lijnen en met neergelegde jassen als doelpalen. Je was je eigen scheidsrechter. En zelden of nooit was je het oneens over een overtreding. Winnen stond in dienst van de lol en niet omgekeerd.
 
Ook toen ik (een tikkie) ouder was bleef sportiviteit een basisuitgangspunt. Ik hockeyde bij ‘Be Fair’ (what’s in a name) en rende twintig kilometer per wedstrijd. Beperkt talent, maar heel gemotiveerd. En als je per ongeluk iemand in je enthousiasme omverliep of pijn deed met een onhandige beweging met je stick, zei je oprecht “sorry” en vroeg je of het weer ging. Een overtreding was het gevolg van onhandigheid, nooit van opzet. Na afloop dronk je dan heel veel bier samen met de tegenstander. Om de beurt bood je de tegenstander een kratje aan.
 
Hoe anders is het in deze tijd waarin competitie is veranderd in concurrentie. Waarin de wil te winnen het wint van sportiviteit. Waarin valsspelen onderdeel van het spel is geworden. Een ‘professionele overtreding’ noemen ze dat. We leven in een tijd waarin ‘voetbal is oorlog’ zo letterlijk is dat spelers erop uit zijn elkaar uit de wedstrijd te schoppen als de scheids even niet kijkt. Een tijd waarin slim schijnslachtofferschap door je supporters en je coach wordt toegejuicht. Een tijd waarin naast de scheidsrechter en twee assistenten, er ook nog een vierde man is om de coaches in bedwang te houden en een VAR (video op afstand) de scheids moet helpen bij wat hij zelf niet zag. Een soort wapenwedloop tegen de overtreding.
 
Wat er in de sport gebeurt, loopt parallel met wat we elders in de samenleving met elkaar doen. René Gude sprak ooit al over de sportificering van de samenleving. Sport lijkt de metafoor waarmee we naar verkiezingen kijken (wie wint, wie verliest?), naar debatten (wie wint, wie verliest?), naar de economie (Nederland derde op rijtje innovatiefse landen), we kiezen een chirurg met de beste rating en mogen na iedere internetaankoop schoolcijfers geven voor wat we kochten.
Maar zullen we die sportificering dan alsjeblieft op de goede manier doen en weer wat sportiever worden? Dat je een ander gunt dat hij het spel beter speelde? Dat als je zelf wint, je daaraan toevoegt dat je vandaag ook wel geluk had? Dat we inzien dat het doel van het spel het spel zelf is? Het doel is dus een middel, niets meer. Sjoemelen en valsspelen leidt tot verliezers, niet tot winnaars.
Zo, dat moest er even uit.
 
Groet, Jaap

Zachte overgangen

28 oktober 2018


Beste Leike,
 
Het verbaast me wel dat jij een jongetje bent.
Ik leerde ooit van Dick Swaab dat gender alleen al in de biologie een behoorlijk ingewikkeld construct is, laat staan bij psychologen, sociologen, antropologen en politicologen. Ik weet het niet meer precies, maar hij vertelde dat de hersenen van mannen en vrouwen verschillen, en natuurlijk nog veel meer gemeen hebben. En ook dat het niet òf het een òf het ander is, maar dat er allerlei tussenvormen zijn. In de hersenen dus. Genetisch leek het een ABC-tje. Je hebt of een XX, dan ben je een vrouw, of een XY-chromosoom en dan ben je een man. Maar ook dat klopt niet helemaal. Er zijn ook vrouwen die qua geslachtsdelen een vrouw zijn, maar die een XY-chromosoom hebben. Jamie Lee Curtis schijnt daar een voorbeeld van te zijn. Een supersexy dame in ‘A fish called Wanda’, maar ik zie inderdaad ook wel iets mannelijks in haar.
En dan hebben we nog allerlei varianten in wat mensen voelen of hoe ze hun identiteit ervaren. Een dochter van vrienden van ons bleek een zoon van hen te willen zijn. Na een tijdje twijfelen wist zij/hij het zeker. Hij had het lichaam van een vrouw, maar voelde zich een man. Zo volgde, naast een andere voornaam, een reeks eindeloze bezoeken aan VU-MC om het ook fysiek te kunnen worden. Daarbij heeft hij een vriendin die het helemaal geen biet interesseerde of zij man of vrouw is. Ze vindt hem leuk zoals ze is. De vriendin is bi. Ik vind ze allebei en samen helemaal geloofwaardig.
Interessant hoe ambigue dat man of vrouw zijn, is geworden in deze vervloeiende tijd.
 
En hoe anders was dat nog niet zo lang geleden.
Herman van Veen zong in 1969 Adieu café op een tekst van de onovertroffen Willem Wilmink waarin de volgende strofe voorkomt:
“Want zie, de nieuwe wet is
Dat zo’n café niet net is
De zoldering te laag is
Het licht er veel te vaag is
En dat er alle vrouwen
Hun plas op moeten houden
Omdat er geen wc is
Die veilig en privé is
En mensen ook al biggelt
Er een traan over Carmiggelt
De wet heeft rechtgedaan
Dus die cafeetjes gaan eraan”

Cafés werden gesloten omdat er geen ruimte was om een aparte WC voor vrouwen te maken.  Dat was vooruitgang want ook vrouwen mochten nu het café in.
Enige decennia later ben je progressief als je een genderneutrale WC installeert. Dan hoeven de bezoekers niet te kiezen uit de rigide man/vrouw-dichotomie. Ik denk dat dit wederom vooruitgang is. In Den Haag, viel mij deze week op, is het ene ministerie daar verder in dan het andere. Binnenlandse zaken heeft bijvoorbeeld gescheiden WC’s en bij OCW is het genderneutraal. Ik durf zo maar te gokken hoe het bij VWS is en bij Defensie.
 
Ik heb wel sympathie voor dat meer fluïde kijken naar wat gender bepaalt. Dus hoewel de bioloog en de cultureel antropoloog in mij jou toch zeker als een meisje zou typeren, snap ik dat jongetje in je. Ik ben zoooo van deze tijd. Dus als je bij me thuiskomt mag je gerust van mijn genderneutrale WC gebruikmaken.
 
Groet, Jaap
 

Jongetje

19 oktober 2018


Beste Jaap,
 
Ik denk dat ik een jongetje ben. Het moet wel. Ik herken me namelijk zo vaak niet in hoe vrouwen zichzelf positioneren in het man-vrouw-debat. Ik vind het vaak zo overtrokken, chargerend, stereotyperend. In die prototypen herken ik mezelf niet. Dus ik moet een man zijn, dan. Toch?
 
Deze week was hoorde ik in de auto tijdens een radio-uitzending een gesprek met twee Haagse politica over vrouwen in de (Tweede) Kamer. Want die Kamer, dat is een apenrots. En de apenrots is blijkbaar de natuurlijke habitat van de man. Het spel dat erop gespeeld wordt, is een mannenspel waar vrouwen zich in moeten voegen, als ik de dames mag geloven. Als vrouw heb je het daar moeilijk.
En dan volgt een interessante serie argumenten waarvan ik me afvraag of de dames eigenlijk zelf wel doorhebben wat ze zeggen.
De eerste in de serie zijn de nature-argumenten: vrouwen zijn van nature toch meer geneigd om ….
De tweede in de serie, net zo makkelijk, nurture-argumenten: vrouwen wordt toch geleerd om …, mannen zien vrouwen niet als ….
En de derde: de gedragsvoorbeelden: mannen gaan er toch maar stevig staan en vrouwen hebben een hoge stem. De dames hebben als vrouw geleerd om hun stem te laten dalen en ook met een rokje, stevig wijdbeens met twee benen op de grond te gaan staan.
 
Waarom ik dan een jongetje ben? Ik heb altijd stevig met mijn benen op de grond gestaan. Ik vind die apenrots best leuk, net als het spel dat erop gespeeld wordt. En ja, ook ik ben als vrouw niet altijd serieus genomen, maar dat doe ik ook wel eens naar mannen. Ook ik heb moeten leren hoe ik me goed en stevig uitdruk in apenrotscontexten, maar of dat nou typisch mannelijk is?
Ik denk trouwens dat er net zoveel mannen zijn die het moeilijk hebben gehad in hun begintijd in Den Haag, ik ken mannen met hoge stemmen en ook mannen die van nature geneigd zijn om te zorgen en niet zo nadrukkelijk aanwezig te zijn. Zouden dat dan toch meisjes zijn?
 
Bovendien, we hebben het over de Tweede Kamer hè? Een plek waar de gelijkheid-tussen-man-en-vrouwspelregel behoorlijk is doorgevoerd. In die Tweede Kamer zitten toch heel veel mannen en vrouwen die vaak toch een behoorlijk gender-balanced relatie hebben, waarin beide partners werken en een deel van de verantwoordelijkheid van het huishouden voor hun rekening nemen. Of anders geldt dat de stellen in hun omgeving wel. We hebben het ook niet over een bijeenkomst van het Red Pil-genootschap, de mannengroepering in Amerika die vindt dat het tijd is voor mannenemancipatie omdat ze het slachtoffer zijn geworden van de vrouwenemancipatie.
 
De afgelopen periode hebben we moeten wennen aan genderneutrale aanspreektitels en genderneutrale toiletten. We leren steeds beter dat het verschil tussen man en vrouw te plat is. Zullen we dan ook het samenspel tussen man en vrouw op werkvloeren niet meer zo verplatten. Zullen we daar genderbalanced taal voor maken, in plaats van er uitdrukking aan te geven alsof het het verschil tussen twee uitersten is? Uitdrukking geven aan verschillen op de apenrots zonder te stereotyperen? Dan kan ik mijn mannetje staan en toch heel gewoon een vrouwtje zijn? Lijkt me wel zo duidelijk.
 
Groet, Leike

Organisatievragen