Met enige onregelmatigheid schrijven Leike en Jaap elkaar een dialoogblog over het vak en de wereld. Daar kun je je op abonneren, dan krijg je bij iedere nieuwe blogpost een melding. Ook heel leuk vinden we het als je je ermee bemoeit en een eigen bijdrage levert. Naar een specifieke blogpost zoeken of neuzen door alle titels kan in het blog overzicht.

Oesters leren eten

14 juli 2019


Beste Leike,
 
Ik ben net terug uit Bretagne. Een plek die ik altijd vermeed omdat het weer er doorgaans lijkt op dat van zijn grote broer aan de andere kant van Het Kanaal. Maar nu dus hier met al een week heerlijk zonnig weer en dan is het hier echt verschrikkkkelijk mooi!
In de euforie van de schoonheid van het landschap, de hartelijkheid van de mensen en de kwaliteit van eten en drinken besloot ik het weer eens te proberen: oesters. Ze zijn hier vrijwel gratis en dagvers tegelijk en ze staan overal op de kaart. Dus laten we het maar weer eens proberen. En wat bleek? Heel goed binnen te houden, zelfs wel een soort van lekker. Moesten we vaker doen.
Je weet Leike, dat ik niet van oesters ben. Dat ik altijd een wat ambigue verhouding tot deze parelmaker had. Mensen die oesters eten zijn levensgenieters, die houden van exotisch, duur, ongewoon rauw, oerig eten. Ik keek er altijd tegenop. Ik vond het stoer hoe ze een klein godsvermogen neertelden voor een snotterig halfdood ongewerveld beestje in een hap zeewater. En dan een glas champagne en de hele savoir vivre erbij. Oesters eten heeft snobappeal. En eerlijk is eerlijk, dat laat me niet onberoerd. Hield ik ook maar van oesters.
In de termen die we gebruikten in Onomkeerbaar behoorde het eten van oesters voor mij in de wenselijke wereld. Ik had er ideeën bij, het sprak met wel aan, cognitief dik voor mekaar, maar iets weerhield me.
Vandaag zag ik in het Bretonse restaurant iemand die niet alleen een oester uit de schelp pullekte, maar die ook de oester aan zijn mond zette en het zeewater gulzig opdronk. Zoals het hoort. En toen begreep ik opeens hoe het me nauwelijks om dat glibberige beestje gaat, maar om de smaak van vroeger, de smaak van puur zeewater.
Als kind bracht ik vele zomers door met mijn ouders in Zandvoort. Wekenlang op het strand. Weer of geen weer. Zandkastelen bouwen, vliegeren, voetballen, klieren en ook heel veel in zee. Zwemmen, ballen, in de golven duiken en als het mee zat de badmeester helpen met het redden van drenkelingen. Net zo makkelijk. Hectoliters zeewater zijn mijn maag gepasseerd. De zoute smaak (literair vind ik zilte smaak eigenlijk mooier klinken) was altijd verbonden met een vergissing. Ademhalen als er net een golf voorbijkomt, onder water zwemmend opeens een tomeloze behoefte aan lucht krijgen of de crawlslag oefenend zonder veel talent. Ziehier mijn ervaringswereld: zeewater proeven is falen. Dat heb ik nooit zo verwoord, nooit eerder taal voor gevonden, maar vooral die ervaring met al mijn zintuigen was en is diep doorleefd.
Dus je snapt wat er later in mijn leven gebeurde. Het eten van oesters (sexy!) en de smaak van zeewater (mislukking!) streden met elkaar en ik besloot daarom dat ik gewoon niet zo van oesters hield.
Tot ik dus deze week oesters bestelde in een heel vergevingsgezinde en stimulerende omgeving het zeewater bewust proefde en het snotterige beestje opat, creëerde ik een nieuwe ervaring, namelijk dat oesters -met enige fantasie- best lekker zijn, eerlijk gezegd. Ik nam de drempel zonder druk op mijn eigen moment in een heerlijke omgeving, een stukje wenselijke wereld vond zijn weg in mijn werkelijke wereld.
Zo behulpzaam kan een veilig leerklimaat blijkbaar zijn.
 
Groet, Jaap
 

Hoop op hoop

14 juni 2019


Beste Leike,
 
Je vorige briefblog naar aanleiding van Wheatley riep veel reacties op he? Het was ook mooi hoe je liet zien dat je na verloop van tijd in je eigen verhalen je eigen redenering en argumentatie-opbouw steeds meer overslaat, omdat je met de conclusies verder kunt werken vanaf een volgend ‘vast’ punt. Dat herken ik sterk. Dat je bij het vertellen van je eigen theorie over onderdelen denkt, ”Ja dat weet ik nu wel”, en dat overslaat in het ongetoetst vermoeden dat de luisteraars dat ook wel weten. Je wilt immers geen herhalende grammofoonplaat zijn en bovenal, je wilt verder bouwen en niet steeds op pagina 1 beginnen.
Voor je het weet zit je in je schuttersput van conclusies te schieten op mensen in een loopgraaf met andere conclusies. Dat voorkom je alleen als je teruggaat naar je waarnemingen, je redenering en de mogelijke gevolgen ervan. Argyris heeft het ons eindeloos uitgelegd.
Op het systeemfestival van Sioo was het effect van Margareth Wheatley op mij dat ik haar verhaal een beetje plat vond. Ik miste echt de diepte in haar verhaal, haar conclusies gingen mij te snel. Als zij zegt dat we af moeten van “hope”, wat bedoelt zij dan? Dat we niet meer moeten hopen op betere tijden? Of dat we er niet in moeten geloven, erop moeten vertrouwen? Of dat optimisme naïef is? Ze legde het niet uit.
Ik ben altijd gefascineerd door Amerikaanse films waarin de situatie overduidelijk uitzichtloos is en deze mensensoort zichzelf en elkaar opmontert met “It’s gone be allright, I promise”. Kijk, als haar oproep is om met dat irreële optimisme mee te stoppen, goed idee. Maar stopen het hopen?
 
Ik was van de week bij AEF live, een prachtig event georganiseerd door Anderson, Elffers Felix. Daar sprak onder meer Femke Halsema over de toekomst van de stad en hoe ze zich daarin liet inspireren door een aantal denkers. Zij pleitte juist voor hoop en verwierp het idee van optimisme als naïef en te gemakkelijk. Het zoeken naar perspectieven, het ontwikkelen van visie en richting zijn voor haar belangrijk in haar werk.
Nu dacht ik al langer wat Femke dacht. Hoop kan een motor en stuur tegelijk zijn zoals woede een enorme energiebron is.
 
Dat maakte dat ik op het systeemfestival Wheatley de vraag stelde of het om “hope” ging of om “believe” bijvoorbeeld. Ik was juist opzoek naar die argumenten en redenering. Toen zag ik naast de neiging om in conclusies te praten een discrepantie tussen boodschap en eigen gedrag. Zij bleek niet geïnteresseerd in mijn vraag en onderliggende puzzel, maar dacht dat een enkelvoudige herhaling van haar woorden me zou bevredigen. Ik weet eigenlijk niet eens meer wat haar antwoord was, zozeer was ik in de war van hoe haar pleidooi voor gemeenschap en dialoog op gespannen voet stond met haar houding van de allewijsheidinpachthebbende verteller. Het leek erop dat mijn vraag eerder hinderlijk dan stimulerend was.
 
Dat is eigenlijk een ander dilemma voor een spreker of leraar. Hoe combineer je een zorgvuldig naar een conclusie opgebouwd verhaal met de ontregelingen van de dialoog? De kern van een dialoog is dat je hem samen al doende knutselt, de kern van een inleiding is een monoloog met een verhalende opbouw.
Ik merk zelf dat ik een groot voorstander ben van de dialoog, dat vind ik het leukst en geeft mij de meeste energie en gevoel van contact met de deelnemers. Maar ik weet ook dat de dialoog soms alle kanten opwaait, waardoor er van de opbouw van mijn verhaal weinig overblijft. Ik improviseer daar vaak een beetje tussendoor, maar of ik dan congruent ben in praat en daad? Hoe hou jij de lijn vast terwijl je hem viert?
 
Groet, Jaap
 
 

Margareth Wheatley

6 juni 2019


Beste Jaap,

Op dit moment vindt het Sioo Internationaal Systeemfestival plaats. Prachtige sprekers met mooie en intrigerende inzichten. Een van de gasten was Margaret Wheatley. Zij deelde haar visie op systemen. Volgens haar is er voor de grote systemen als klimaat of economie geen hoop meer. Die systemen gaan stuk, gaan eraan. Er zijn voor die systemen geen oplossingen meer.
Sommigen voelden zich hun eigen gevoel over de wereld erkend en vonden haar verhaal prachtig. Anderen vonden haar verschrikkelijk of zelfs plat.
Heel interessant, want wat gebeurde daar in die zaal, in reactie op haar verhaal?
 
Ik ken haar werk vrij goed. Ik heb bewondering voor hoe consequent zij is in het toepassen van de theorie van complex-deterministische systemen op organisaties. Als je die theorie als bril gebruikt, dan is er geen maakbaarheid en kun je niet sturen of resultaten garanderen. Maar lastiger misschien nog: deze theorie stelt dat elk systeem padafhankelijkheid kent, dat er geen pad terug is en dat elk systeem uiteindelijk vervalt. Niet voor iedereen is zo’n stellingname makkelijk te accepteren. Geloven in vooruitgang en verbetering is toch prettiger.
 
Dat geldt ook Wheatley zelf. In haar loopbaan zie je meerdere momenten zij zichzelf streng toespreekt, omdat ze toch stiekem hoopt dat ze ‘master of the universe’ kan zijn, toch hoopt dat er verbetering mogelijk is en dat ze pijn en frustratie kan helpen verminderen. Elke keer realiseert ze zich weer dat dat met deze theorie niet kan. Het zijn ook de momenten waarop ze haar publiek daar streng op aanspreekt. Elke keer weer laat ze zien hoe moeilijk het is om die boodschap te horen en besluit ze om hem te blijven brengen, tegen alle krachten in.
 
Dat deed ze vorige week ook. Maar het ingewikkelde was dat haar verhaal inmiddels een soort van epische verdichting kent. Ze kan (en wil) niet meer terug naar de verkenningen erachter, naar de theorieën die ze steeds weer als basis voor haar blik gebruikt. En dat is ingewikkeld, want je krijgt dan eindconclusies geserveerd. Als die resoneren met wat je wilt horen, dan is dat fijn. En anders heb je het moeilijk, want je kunt haar verhaal niet bevragen of onderzoeken.
Op een heel andere manier herken ik dat ook wel van de verhalen die ik vertel. Als ze al een tijdje meegaan, wordt het verhaal steeds robuuster, minder verkennend. Ik betrap mezelf erop dat details of achtergrondinformatie verdwijnen; dat ik sommige dingen niet meer uitleg en dat het me ook niet meer goed lukt om dat erin te brengen.
 
Lang geleden las ik het boek Ik ben een vreemde lus van Douglas Hofstadter. Geen makkelijk boek. Heb eigenlijk ook geen idee of ik het wel helemaal goed begrepen heb. Maar hij beschrijft hoe systemen op een gegeven moment naar zichzelf gaan verwijzen en hoe het onmogelijk is om naar de details van het systeemniveau eronder terug te gaan. Het is gesloten geraakt, ontoegankelijk geworden.
Zoiets is er ook aan de hand met dat verhaal van Wheatley. Als je veel van haar gelezen hebt, ken je wel de details van het verhaal eronder. Maar als je dat niet weet, dan is het een dwingend, normerend verhaal. Als dat past bij hoe jij kijkt, word je blij. Anders kan ik me heel goed voorstellen dat het je boos maakt.
 
Maar episch verdichte verhalen zijn misschien ook wel gesloten geraakt voor eigen reflectie. Ik denk dat Wheatley ook nu in de valkuil van de hoop is getrapt. Immers, als alle grote systemen waarin we nu zoveel problemen hebben, eraan gaan, dan is er hoop. Het gaat vanzelf stuk. Daar hoeven we niks meer voor te doen. Is dat hoopvol of niet? Ik denk alleen niet dat zij het met me eens zal zijn, die ruimte laat haar verhaal niet toe.
 
Groet, Leike
 

Paniek!

21 mei 2019


Beste Leike,
 
Onze collega in de Ambachtsschool, Marijke Spanjersberg, zegt wel eens dat emoties ons tijdelijk een beetje dommer maken. Dat herken ik wel. Dat liefde blind maakt en angst een slechte raadgever is, zijn ware volkswijsheden. En we weten natuurlijk dat de hitte van emoties een koele redenering behoorlijk dwars kan zitten.
 
Binnenkort doen we een workshop voor bestuurders over systeemdenken bij Sioo. En bij bestuurders en emoties schiet mij altijd door het hoofd dat paniek een weinig bestuurlijke emotie is. Niet dat die er niet regelmatig is, maar vooral dat paniek binnengehouden moet worden omdat het besmettelijk is. Als de burgemeester gillend door de straat loopt of als de CEO zich op de WC verstopt, weten de burgers of medewerkers niet meer wat te doen. Dikke kans dat ook zij ongericht paniekeren.
Bestuurders hebben daarom heel goed geleerd altijd beheerst te blijven, altijd ‘collected’, altijd in control en liefst positief. Je mag als bestuurder toegeven dat het helemaal mis is gelopen, dat er grote fouten zijn gemaakt, dat het je enorm spijt, dat een aanpak urgent is. Maar je mag niet zeggen dat je het ook niet meer weet, in huilen uitbarsten of keihard wegrennen. Dat vinden we niet erg bestuurlijk.
Ervaren bestuurders gaan daarom met paniek om zoals Engelsen met alle emoties: met een stiff upperlip en ware doodsverachting.
 
Maar wat nu als er echt reden voor paniek is? Enkele weken geleden zei klimaatonderzoeker Maarten Loonen van de RUG onomwonden dat hij in paniek was over het klimaat. Hij stelt dat we maar nauwelijks weten wat de effecten van de broeikas zijn op het klimaat. En hij meent dat we het kantelpunt al gepasseerd zijn.
Klimaatverandering verloopt namelijk niet lineair. Soms bevat het systeem onomkeerbare versnellingen als bijvoorbeeld de permafrost ontdooit en daardoor enorme hoeveelheden CO2 loslaat, waardoor ontdooiing toeneemt enzovoorts. Soms kunnen omdraaiingen plaatsvinden. Als het noordpoolijs dooit kan dit bijvoorbeeld de warme golfstroom afbuigen waardoor het bij ons niet warmer, maar veel kouder wordt. Ook het tempo van de opwarming is moeilijk te bepalen. Het internationale klimaatpannel is eigenlijk steeds erg conservatief in zijn verwachtingen. Daarom wijzen nieuwe onderzoeken er vaak op dat het veel harder gaat dan gedacht…
Het Parijse akkoord gaat uit van maximaal 2 graden opwarming om het nog een beetje te kunnen beheersen. Liefst eigenlijk 1,5 graad. De praktijk is dat we zonder forse ingrepen een veelvoud van die 2 graden opwarmen. De regering van een van de meest welvarende landen ter wereld komt nog alsmaar niet met echt beleid. Het klimaatakkoord moet over verkiezingen heen worden getild. Alsof we alle tijd hebben en Parijs wel wacht.
Een ding moet je de regering nageven. Ze handelen heel bestuurlijk. Ze lijken totaal niet in paniek. We gaan met 130 op een blinde muur af. Maar gelukkig raken we er niet bij in paniek.
Hoewel…, sommige mensen bevriezen van paniek. Het zal toch niet?
 
Groet, Jaap

Paadjes

9 mei 2019


Beste Jaap,

Las jij ook dat het artikel ‘Een pad maak je nooit in je eentje’ van Robert Moor? Hij heeft onderzoek gedaan naar ‘olifantenpaadjes’, maar dan niet alleen bij olifanten, maar ook bij andere dieren en bij mensen. Zijn onderzoeksvraag ontstond tijdens wandelingen. ‘Wie had dat pad gemaakt? Welk nut hebben paden? Wat drijft mensen – of olifanten, of insecten – om ze te volgen?’ 

 

Wij gebruiken olifantenpaadjes vaak in onze verhalen om zichtbaar te maken hoe energiezuinig ons handelen is en waarom dat zo waardevol is. Ook Moor maakt in het interview prachtig zichtbaar dat paden energiezuinige oplossingen zijn, maar vooral ook dat het collectieve oplossingen zijn. In je eentje kun je zo’n pad niet maken. Hij ontdekt drie principes voor een goed pad: ze zijn duurzaam, efficiënt en flexibel. Niks ingesleten en inert. Een pad past zich steeds een beetje aan aan die collectieve stappen die eroverheen gaan. Mooi, zo’n blik op het psychologische en het collectieve van die paden.

Ineens zie ik overal paden. Gisteren reed ik in alle vroegte naar Enschede, maar ik kwam toch even in de file. Omdat de files in en om Enschede niet goed ken, kon ik ze ook niet goed mijden. Op als die wegen volgens we natuurlijk gewoon paadjes. Dit paadje kende ik niet goed. Maar rond andere steden? Steden waar ik vaak kom? Ik weet precies wanneer waar welke file staat (behalve als er iets onverwachts gebeurt natuurlijk!). Files zijn eigenlijk gewoon een soort olifantenpaadjes die ons naar ons werk helpen.

Het ritme van een stad doet daar trouwens ook in mee. De vroegste files? Rond Rotterdam. Het werkritme van steden: Rotterdam is het vroegst, dan Den Haag en Amsterdam. Utrecht is de uitslaper.

Fietspaden? Letterlijk paadjes. Maar moet je eens om het stationsgebied van Utrecht (wat nu een flinke bouwkeet is) kijken hoe die paadjes zich vormen. Afsteekjes naar links en naar rechts. Voorsorteerstromen waar je in mee moet.

Maar paden zijn niet alleen fysiek zichtbaar. Ook in het planningsritme in mijn agenda herken ik ze. Ik kan al jaren voorspellen welke weken drukker en minder druk worden. De vakanties hebben daarmee te maken, maar het lijkt wel of organisaties een soort ‘heidagenritme’ hebben. Sommige weken zijn piekweken. Elk jaar weer. En elk jaar in ongeveer dezelfde weken.

De verhalen die ik vertel zijn een soort paden: met een betooglijn, een pad volgend, maar wel flexibel reagerend op wat er aan vragen komt.

Moor beschrijft hoe mierenpaadjes zo recht komen: ‘Richard Feynman, natuurkundige en Nobelprijswinnaar, heeft zelfs nog onderzocht waarom mierenpaden er altijd zo recht uitzien. Hij legde een suikerklontje in zijn huis, en markeerde met kleurpotlood het pad van een mier die een suikerkorrel van het klontje terugdroeg naar het nest. Een kronkelig pad. Een tweede mier volgde het spoor, nam ook een korrel mee, maar wilde zo snel mogelijk terug en sneed allerlei onnodige bochten af. Mier nummer drie maakte een nog iets efficiëntere terugtocht, enzovoort. Na tien mieren ontstond er een keurig rechte lijn. ‘Het heeft wel iets weg van schetsen’, zei Feynman toen. Zo kunnen paden evolueren. En wij kunnen zoveel leren van mieren. Denk aan de manier waarop we ons in grote groepen voortbewegen. Voetgangers vormen dan een soort lange slierten, net als mieren – alleen vertragen ze bij mensen om de haverklap. Pakweg elke dertig seconden stokt zo’n sliert, om dan opnieuw te vormen. Terwijl bij mieren alles doorgaat in één vloeiende stroom.’

Aha! Dankzij Moor begrijp ik nu ook beter waarom ik me zo enorm erger aan die stoere, wilde, snelle, gehaaste fietsers. Die doorbreken het paadje. Ze zigzaggen door een ritme en zorgen voor stagnatie. Voor hen gaat het sneller, maar ze kunnen alleen maar zo waaghalzerig fietsen omdat anderen dat niet doen. Voor de effectiviteit van het pad is het beter dat je je aan de regels houdt. Heb ik eindelijk weerwoord tegen ongeduldige mopperaars die vinden dat ze er weer eens niet snel genoeg langs kunnen.

Kijkend in paadjes snap je ook waarom adaptiviteit van een organisatie een collectief vraagstuk is. Paden maak je en verleg je niet alleen. Dat gebeurt tikje voor tikje en ontstaat omdat vele voeten kleine aanpassingen volgen. Daar ruig zigzaggend doorheen is niet zo ingewikkeld. Maar je verstoort alleen het ritme op het pad, niet het pad zelf.

Nu die fietsende waaghalzen daar nog van overtuigen …

Groet, Leike

 

Ode aan mijn collega

18 april 2019


Beste Leike,
 
Onlangs las ik het prachtige ‘Odes’ van David van Reybrouck. Ik weet dat jij ook een fan van hem bent, zo veelzijdig, diepgravend en tegelijk meeslepend zoals hij kan schrijven. In Odes brengt hij een serie buitengewoon bewonderende teksten. Zo fijn om eens iemand te lezen die zonder enige terughouding, met mooie beschrijvingen en argumenten zijn lofprijzingen beeldhouwt voor muziekstukken, mislukkingen, de lente, de liefde of de poetsvrouw. Ik wou dat ik dan kon.
 
Want er is een aanleiding. Brechtje Kessener en jij hebben deze week eerste exemplaren aan mede-auteurs aangeboden van ‘Meer dan de som der delen, systeemdenkers over organiseren en veranderen.’ Wat een boek!
Al jaren organiseren jullie voor Sioo ‘de systeemweek’, een week lang leren over hoe systemen werken. Of preciezer, hoe je naar systemische samenhang kunt kijken. En nog wat preciezer, hoe allerlei systeemdenkers denken. En nog wat knapper, hoe je al die systeemdenkers weer kunt clusteren in systemen van systeemdenken.
Zo kun je daar leren dat er holistische systeemdenkers zijn, denkers die de mens in of juist niet in hun systeem denken, transitiedenkers, procesdenkers, natuurwetenschappelijke systeembeschrijvers, kritische types, groepsdynamische…
Die systeemweek was van meet af aan altijd een klein feestje met enthousiaste deelnemers die dol waren op hersengymnastiek. Zo succesvol, dat het nu twee keer per jaar georganiseerd wordt. Zo succesvol dat in mei-juni zelfs een internationale systeemveertiendaagse georganiseerd wordt.
En ondertussen, terwijl wij samen bezig zijn aan een boek over Onmacht, ondertussen maken Brechtje en jij een boek waarin zo’n veertig auteurs 38 manieren van systeemdenken beschrijven en Brechtje en jij er overzichten en in- en uitleidingen bij maken. 823 bladzijden in totaal. Waarbij je zelf een hoofdstuk over Bateson schrijft, met Marijke Spanjersberg over Margareth Wheatley en met mij samen een over Sociaal construeren en een over Taleb. En ondertussen schrijven we hier en daar ook nog een artikeltje voor een tijdschrift.
Van Simon Vestdijk werd gezegd dat hij sneller schreef dan God kon lezen. Ik weet niet welke vergelijking daar nog overheen kan. En ondertussen adviseer je klanten, geef je les en organiseer je met de linkerhand de masterclasses voor de Ambachtsschool en doe je nog veel meer.
Tot zover even een paar lofprijzingen aan mijn favoriete collega. En omdat ik weet dat je daar helemaal niet tegen kan, ga nu snel door op het boek.
 
Ik ken drie prachtige metaboeken in ons vakgebied. Boeken waarin geprobeerd wordt het vakgebied samen te vatten in grotere gehelen. In metaforen, kleuren of scholen.
Voor de organisatiekunde deed Gareth Morgan dat. In ‘Images of organization’ ordent hij de hele organisatiekundige literatuur naar onderliggende veronderstellingen. Zo laat hij zien dat sommige auteurs een organisatie eigenlijk als een machine zien, anderen als een cultuur of bijvoorbeeld een psychische gevangenis. Voor de veranderkunde maakten Léon de Caluwé en Hans Vermaak zo’n overzicht. Allerlei veranderkundige theorie werd gesorteerd in vijf prachtige setjes van aannames over wat verandering is en hoe het gaat. Hun inmiddels populaire kleurentheorie beschreven ze in ‘Leren veranderen’.
Henry Mintzberg schreef ‘Strategie safari’. Hij ordent al het denken over strategie in tien scholen, tien veronderstellingen over wat strategie eigenlijk is of zou moeten zijn. Een geestverruimend boek.
Ik denk dat ‘Meer dan de som der delen’ eigenlijk ook zo’n boek is geworden. Systeemdenkers ingedeeld in tien scholen, in tien manieren van naar systemische samenhang en ontwikkeling kijken, in tien paradigma’s. Een actueel metaboek.
 
Want wat is dat systeemdenken het onderwerp van deze tijd. De boel desintegreert met centrifugaalkrachten. We hopen op een samenbrengend oranjegevoel en op nieuwe overstijgende verhalen en idealen. Psychologen en verpleegkundigen praten over verbinden, politici willen kloven dichten, tribes worden gekampvuurd, managers willen integreren, ketens worden gesmeed, netwerken gebouwd.
En het zijn nu juist de systeemdenkers die zo mooi systemisch kunnen kijken waar de samenhang ligt, waar de relaties bestaan, hoe de krachten werken. Het biedt manieren om overspannend te denken en te zien in welk groter geheel de dagelijkse dingen passen. Wat knap om daar zo’n actueel en perspectiefrijk boek over te maken!
 
Groet,  Jaap
 
 

Ontwikkelen, ontwarren en ontregelen

7 april 2019


Beste Leike,

Herken je dat? Dat je opeens in een woord hoort waar het vandaan komt en er zo een betekenislaagje bijkomt?
Ik had dat laatst bij het door ons veelgebruikte woord ‘ontwikkelen’. Zo vaak gebruikt dat het vaak sleets iets betekent als vooruitgang, groei of zoiets. Maar als je goed naar het woord kijkt is ontwikkelen ook zoiets als afwikkelen, de wikkel er vanaf halen. Zoals je een mummie ontdoet van de lappen die eromheen zitten of zoals je een sinterklaassurprise ontdoet van de hindernissen om bij de inhoud te komen.
Dat roept de vraag op waar die wikkels dan vandaan komen. Wat maakt het ingewikkeld? Kwesties die ingewikkeld zijn hebben vaak meerdere lagen, zijn eerder veelduidig dan eenduidig. Kennen vele kanten.
Dat kunnen we goed in organisaties, dingen ingewikkeld maken. Een veelheid van geschiedenissen, belangen en bedoelingen pogen onder te brengen in constructen die vervolgens een zodanig eigen leven leiden dat ze ongrijpbaar worden.
Soms maken we de zaken zo ingewikkeld dat we echt niet meer snappen hoe het zit en dan krijgen we de kinderlijke behoefte aan een gewelddadige ingreep. De knoop van ingewikkeldheid moet maar worden ‘doorgehakt’. Het voordeel aan het doorhakken van knopen is dat het symptoom voor even verdwenen is. Het lucht op en geeft weer even ruimte.
En dat is natuurlijk direct ook het nadeel; we waren niet in staat de knoop de ontwarren, we konden geen analyse maken van de belemmering. Maar we konden hem ook niet ontwikkelen: stap voor stap werken aan de ontknoping van de ingewikkeldheid.
Dat is wel het gekke van onze taal, dat er in alledaagse woordjes zoveel betekenis besloten kan liggen als je nauwkeurig luistert. Dat ontwikkelen een mooie manier is om ingewikkeldheden tot ontknoping te laten leiden en dat het ontwarren van knopen leidt tot heel andere effecten dan het doorhakken ervan. Trager, maar misschien wel duurzamer.
Ik ben de laatste tijd wat meer gespitst geworden op gewelddadige taal in ons vakgebied. Wat daarin verstopt zit. We weten natuurlijk dat veel woorden uit het strategische vocabulaire uit de oorlogsvoeringstheorie komt. Strategie, tactiek en operatie, maar ook divisies, kwartiermakers en vooruitgeschoven posten. Soms worden ingewikkelde veranderprocessen ingericht als een ‘militaire operatie’.
Een van de woorden waar ik de laatste tijd op haak is: doorbreken. Dat moet dan vooral bij gewoonten en culturen (die natuurlijk een soort collectieve gewoonten vormen). Soms vinden we dat die gewoonten of culturen niet langer gepast zijn en dat ze anders moeten, dan moeten ze worden doorbroken. En vaak is het iemand van buiten die dat moet doorbreken; hij moet ervoor zorgen dat de gewoonte stopt. Ik vraag me dan weleens af hoe dat gaat, dat zorgen dat anderen stoppen met ingesleten, vertrouwd en succesvol gedrag. Bij doorbreken zie ik allerlei duw- en trekwerk voor me, onbegrip, machteloos gedoe, ruzie.
Daarom gebruik ik zelf steeds vaker het woord ‘ontregelen’. Kunnen we proberen oude gewoonten of ineffectieve cultuurelementen te ontregelen? Verwarring toevoegen die vraagt om een nieuw antwoord? Een klein duwtje ergens geven waardoor het systeem naar een ander evenwicht gaat zoeken? Een simpele vraag stellen waardoor er een balletje gaat rollen? Ik weet het ook niet precies, maar ontregelen lijkt me een stuk respectvoller en dan doorbreken. Zo ontwikkel en ontwar je door de ontregelen.
 
Groet, Jaap

IK SCHREEF EEN ‘BESTE’ OMDAT IK EEN BEETJE BOOS BEN

24 maart 2019


Beste Jaap,
 
 
Die verkiezingsuitslag van deze week, daar vind ik wat van. Maar daar wil ik het niet over hebben. Waar mensen hun stem op baseren, daar wil ik het wel over hebben. Ik heb mensen horen zeggen dat ze op Baudet stemmen omdat hij tenminste iets voor elkaar krijgt. Ze hebben het dan echt over de man die wij Nederlanders een prima salaris betalen om een functie in de Tweede Kamer te vervullen, waar hij nooit is. Ik zie dat Groningen op Baudet stemt, terwijl hij de gaswinning gewoon wil laten doorgaan. Uit analyses blijkt dat er ook vrouwen op hem stemmen, terwijl hij ons zo typeert en kwalificeert dat je bijna zou denken dat hij ons te dom vindt om te stemmen.
Hoe kan dit?
Er zijn vast heel veel verklaringen voor: de proteststem, je eindelijk gehoord voelen in je frustratie, je niet echt verdiept hebben, de hoop dat het anders kan. Wil ik het ook niet over hebben.
Maar wel over de rol van de media. Want welke overwegingen mensen ook hebben, ze zullen die toch gebaseerd hebben op wat ze van Baudet (en de andere politici) gezien en gehoord hebben. Maar wat hebben ze eigenlijk gezien? Ze zien wat media ons voorschotelden. En dat kun je toch niet een echt beeld van Nederland en de Nederlandse politiek noemen.
 
In ons vak hebben we het steeds over de systeemwereld en de leefwereld. De leefwereld is de wereld waarin we leven, de systeemwereld bevat de mechaniekjes waarmee we de leefwereld regelen. We zien vaak dat de systeemwereld niet goed is aangesloten op die laatste waardoor organisaties wegbewegen van de bedoeling, niet meer doen waar ze voor zijn, maar doen wat in de systeemwereld gemeten moet worden. Ik denk dat die kloof tussen systeem- en leefwereld onschuldig is vergeleken met een andere kloof: die tussen de (social-)mediawereld en de leefwereld.
De kloof tussen het echte leven en wat we zien in de media is groot. De social-mediawereld zorgt niet voor samenhang, maar voor splijting.
 
Bateson zei ooit ‘information is the difference thats makes a difference’. De media weten dat heel erg goed. Nieuws is geen nieuws als het nuance laat zien, of de complexiteit, veelheid en rommeligheid van het echte leven. Om het verschil zichtbaar te maken, kiezen media vaak voor rellerige items, extreme standpunten, uitvergrotingen of spektakel. Dat zorgt voor kliks en kijkcijfers.
Maar daarmee ook voor een heel specifieke kijk op de leefwereld. Eentje die vertekent, eentje die de nuance waarin we met elkaar leven weghaalt.
 
Ik wil zo graag dat de kloof tussen social-media en leefwereld kleiner wordt. De uitslagen, niet alleen van de verkiezingen, maar ook in onze opinies, onze meningen over elkaar, worden er veel groter door dan ze in het echte leven zijn. Ik wil nuance terug, ik wil graag dat ook zichtbaar wordt hoe goed we met elkaar samenleven, hoe goed het ons gaat, hoe knap we vraagstukken oplossen, hoe op kleine schaal ingewikkelde dingen opgeloste worden en we oplossingen aan het vinden zijn voor lastige vraagstukken, hoe de politiek verschillen overbrugt door keuzes te maken. Ik wil liever welgeïnformeerd zijn dan sensationeel geïnformeerd.
 
En die uitslagen waar ik het niet over wilde hebben? Ik heb er alle vertrouwen in dat onze democratische systeemwereld prima in staat is om de extreme uitslag een beetje in evenwicht te houden. Daar is ie op gebouwd en daar ben ik dan weer heel blij mee.
 
Groet, Leike

Flitsvertrouwen

19 maart 2019


Beste Jaap,
 
 
Er is een vorm van vertrouwen dat te paard komt: ‘swift’ trust, flitsvertrouwen. Flitsvertrouwen ontstaat snel en al in een vroeg stadium van onderlinge samenwerking; in situaties waarin noch sprake is van trust, noch van confidence. Het kan ontstaan in situaties waarin er geen mogelijkheid is om te bouwen aan ‘evidence based’ vertrouwen. In tijdelijke teams bijvoorbeeld, of in onzekere situaties. Of in situaties waarin je alleen virtueel contact met elkaar hebt.
Flitsvertrouwen ontstaat omdat mensen elkaar het voordeel van de twijfel geven op basis van een inschatting van elkaars ‘waarde’ en kwaliteiten. Die inschatting maken we op basis van sociale aannames en omdat we niet altijd tijd hebben of nemen om de vertrouwensbasis goed te onderzoeken. Het mooie daarvan is dat we die aannames graag bevestigd zien, dus in de eerste instantie zoeken we naar bevestiging van die aannames en niet naar de ontkrachting ervan.
 
Met al die tijdelijke teams die onderdeel zijn van nieuwe manieren van organiseren is flitsvertrouwen superhandig. Het lijkt een heel bijzondere vorm van ‘trust’, vertrouwen in de ander. Zou het de vorm van vertrouwen kunnen zijn waarmee je gebrek aan confidence, het vertrouwen in de voorspelbaarheid van je omgeving, kunt compenseren? In situaties van verandering bijvoorbeeld, als die context in verandering is?
 
Maar flitsvertrouwen blijft geen lang leven beschoren als het niet geschraagd wordt door twee dingen: ervaring dat het vertrouwen niet tot teleurstelling leidt, en het ontstaan van groepsnormen die de bedding gaan vormen voor groepsgedrag. Met beide wordt dat vertrouwen dat er in een flits was steeds verder verstevigd en omgebouwd naar zowel het vertrouwen in de ander als vertrouwen op de context waar mensen werkzaam zijn. Zonder dat verdwijnt het ook weer snel.
 
Flitsvertrouwen lijkt dus op een vorm van vertrouwen dat te paard komt, maar ook te paard gaat. Zou dat de reden zijn dat het in tijdelijke teams toch vaak niet lukt om vertrouwen vast te houden?
 
Groet, Leike

Vertrouwen als gelaagd verschijnsel

10 maart 2019


Beste Leike,
 
Een volkswijsheid luidt dat vertrouwen te voet komt en te paard verdwijnt. Het is sneller vernietigd dan opgebouwd.
Ik vertelde onlangs weer ons onderscheid in drie lagen vertrouwen aan een groep uit een organisatie waarin het vertrouwen per sneltrein was afgevoerd.
 
De bovenste laag van vertrouwen noemen de Engelsen confidence. Het maakt dat je erop kunt vertrouwen dat je context, het systeem waarin je je bevindt voorspelbaar is. Je kunt erop vertrouwen dat het werkt zoals je verwacht. Anderen houden ook rechts in het verkeer, je bankrekening raakt niet leeg door een bankroof, het eten uit de winkel bevat geen gif. Het is een vorm van vertrouwen die we ‘for granted’ nemen. Eli Asser schreef er het prachtige lied op dat ik op het einde verkort bijvoeg.
De relatie met anderen krijgt vorm in ‘trust’. Ten aanzien van specifieke mensen durf je je afhankelijk te maken. Je vertrouwt een vriend een geheim toe omdat je ‘weet’ dat hij dat niet zal beschamen. Je laat je tandarts toe in je mond met enge apparaten omdat je erop vertrouwt dat zij vakbekwaam is. Je werkt samen met een collega aan een klus en vertrouwt erop dat zij haar onderdeel goed doet.
De derde laag is individueel. Dit gaat om het vertrouwen in jezelf. Dat je van jezelf weet dat je je hier wel uit redt. Dat je een moeizame werkconferentie wel tot een goed einde brengt of zonder beenbreuk een zwarte piste afdaalt.
 
Ook nu merkte ik dat dit onderscheid mensen veel inzicht geeft in de gelaagdheid van vertrouwen in hun eigen organisatie.  En al uitleggend en het gesprek erover voerend ontdek ik ook steeds meer hoe die lagen in organisaties samenhangen.
 
Als het systeem minder betrouwbaar wordt en je niet meer zeker weet of de wereld om je heen wel werkt zoals je dacht dat die werkte, dan moet je het hebben van vertrouwde relaties. Als het rechtssysteem niet betrouwbaar of willekeurig is, neem je het recht in eigen hand.
Ook zelfvertrouwen helpt om je minder kwetsbaar te weten in onzekere relationele of systeemcontext.  Je spierballen, intelligentie of goedgebektheid hielpen je al dikwijls uit moeilijke situaties.
Zo redeneerden we ook al dat een toenemende confidence ruimte schept om met minder te vertrouwen anderen samen te werken. Er ontstaat immers een bedding om conflicten in op te lossen. Wat op de ene laag ontbreekt moet dus gecompenseerd worden op een andere laag.
 
Maar ik zie opeens ook dat die drie lagen elkaar ook kunnen versterken. Zowel zelfvertrouwen als confidence kunnen ertoe leiden dat je een ander gemakkelijker vertrouwen kunt schenken. Je redt je er immers wel uit als het misloopt.
En zoals het met vertrouwen in de ander gaat; dit is vaak wederzijds en elkaar versterkend. Geschonken vertrouwen levert vaak teruggeschonken vertrouwen op.
Omgekeerd zijn succesvolle vertrouwensrelaties een goede impuls voor je zelfvertrouwen. Het lukt je immers (samen met anderen) goede dingen voor elkaar te krijgen.
Alleen dat confidence, dat heeft tijd nodig. Zo snel bouw je geen vertrouwde, nieuwe context waarin regels, vanzelfsprekendheden, machtsverhoudingen helder en betrouwbaar zijn.
 
Misschien gaat het spreekwoord vooral over confidence. Misschien komt dat te voet terwijl het te paard weer gaat.  Maar zou het zo kunnen zijn dat trust te paard kan komenin een context met veel confidence? Zou dat dan niet een mooie ingang zijn voor het opbouwen van vertrouwen?
 
Groet, Jaap
 
Als Je Mekaar Niet Meer Vertrouwen Kan
Auteur: Eli Asser
 
Stel voor dat ik netjes mijn plicht doe
Ik wil naar Edam, naar mijn nicht toe
Maar de treinmachinist is een vreemde sardist
En die rijdt voor de gein naar Maastricht toe
Het resultaat zou zijn, ik nooit meer met de trein, want

Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Waar blijf je dan, zo is het toch, meneer
Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Dan blijf je nergens meer

Ik wil in de winkel wat kopen
Pak de lift in plaats van te lopen
Ineens staat hij stil en hoe hard ik ook gil
Pas na zes weken doen ze hem open
Ik denk wel even na voor ik daar weer binnen ga, want

Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Waar blijf je dan, zo is het toch, meneer
Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Dan blijf je nergens meer

De hardloopster, Nellie van Norden
Versloeg elke vrouw op de horde
Toen bleek ze een heer, want ze was op een keer
Als baby verwisseld geworden
Je twijfelt aan je geest, wanneer je zoiets leest

Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Waar blijf je dan, zo is het toch, meneer
Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Dan blijf je nergens meer

Ik vlieg op mijn zomeradres an
Ineens komt daar de stewardess an
Stap maar uit boven zee, je mag niet verder mee
Want het reisbureau is op de fles, man
Ja zeg op die manier is vliegen geen plezier, want

Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Waar blijf je dan, zo is het toch, meneer
Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Dan blijf je nergens meer

Stel nou voor d’r breekt ergens een brand uit
En de brandweerlui steken geen hand uit
De politie komt ook, maar bij het zien van de rook
Rijdt ‘ie haastig de andere kant uit
Dan zeg ik: het word tijd voor een andere overheid want

Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Waar blijf je dan, zo is het toch, meneer
Als je mekaar niet meer vertrouwen kan
Dan blijf je nergens meer

 

Organisatievragen