Hoop op hoop

14 juni 2019


Beste Leike,
 
Je vorige briefblog naar aanleiding van Wheatley riep veel reacties op he? Het was ook mooi hoe je liet zien dat je na verloop van tijd in je eigen verhalen je eigen redenering en argumentatie-opbouw steeds meer overslaat, omdat je met de conclusies verder kunt werken vanaf een volgend ‘vast’ punt. Dat herken ik sterk. Dat je bij het vertellen van je eigen theorie over onderdelen denkt, ”Ja dat weet ik nu wel”, en dat overslaat in het ongetoetst vermoeden dat de luisteraars dat ook wel weten. Je wilt immers geen herhalende grammofoonplaat zijn en bovenal, je wilt verder bouwen en niet steeds op pagina 1 beginnen.
Voor je het weet zit je in je schuttersput van conclusies te schieten op mensen in een loopgraaf met andere conclusies. Dat voorkom je alleen als je teruggaat naar je waarnemingen, je redenering en de mogelijke gevolgen ervan. Argyris heeft het ons eindeloos uitgelegd.
Op het systeemfestival van Sioo was het effect van Margareth Wheatley op mij dat ik haar verhaal een beetje plat vond. Ik miste echt de diepte in haar verhaal, haar conclusies gingen mij te snel. Als zij zegt dat we af moeten van “hope”, wat bedoelt zij dan? Dat we niet meer moeten hopen op betere tijden? Of dat we er niet in moeten geloven, erop moeten vertrouwen? Of dat optimisme naïef is? Ze legde het niet uit.
Ik ben altijd gefascineerd door Amerikaanse films waarin de situatie overduidelijk uitzichtloos is en deze mensensoort zichzelf en elkaar opmontert met “It’s gone be allright, I promise”. Kijk, als haar oproep is om met dat irreële optimisme mee te stoppen, goed idee. Maar stopen het hopen?
 
Ik was van de week bij AEF live, een prachtig event georganiseerd door Anderson, Elffers Felix. Daar sprak onder meer Femke Halsema over de toekomst van de stad en hoe ze zich daarin liet inspireren door een aantal denkers. Zij pleitte juist voor hoop en verwierp het idee van optimisme als naïef en te gemakkelijk. Het zoeken naar perspectieven, het ontwikkelen van visie en richting zijn voor haar belangrijk in haar werk.
Nu dacht ik al langer wat Femke dacht. Hoop kan een motor en stuur tegelijk zijn zoals woede een enorme energiebron is.
 
Dat maakte dat ik op het systeemfestival Wheatley de vraag stelde of het om “hope” ging of om “believe” bijvoorbeeld. Ik was juist opzoek naar die argumenten en redenering. Toen zag ik naast de neiging om in conclusies te praten een discrepantie tussen boodschap en eigen gedrag. Zij bleek niet geïnteresseerd in mijn vraag en onderliggende puzzel, maar dacht dat een enkelvoudige herhaling van haar woorden me zou bevredigen. Ik weet eigenlijk niet eens meer wat haar antwoord was, zozeer was ik in de war van hoe haar pleidooi voor gemeenschap en dialoog op gespannen voet stond met haar houding van de allewijsheidinpachthebbende verteller. Het leek erop dat mijn vraag eerder hinderlijk dan stimulerend was.
 
Dat is eigenlijk een ander dilemma voor een spreker of leraar. Hoe combineer je een zorgvuldig naar een conclusie opgebouwd verhaal met de ontregelingen van de dialoog? De kern van een dialoog is dat je hem samen al doende knutselt, de kern van een inleiding is een monoloog met een verhalende opbouw.
Ik merk zelf dat ik een groot voorstander ben van de dialoog, dat vind ik het leukst en geeft mij de meeste energie en gevoel van contact met de deelnemers. Maar ik weet ook dat de dialoog soms alle kanten opwaait, waardoor er van de opbouw van mijn verhaal weinig overblijft. Ik improviseer daar vaak een beetje tussendoor, maar of ik dan congruent ben in praat en daad? Hoe hou jij de lijn vast terwijl je hem viert?
 
Groet, Jaap
 
 

Reageer

Organisatievragen