Gouden eeuw

27 september 2016


Beste Jaap,

Van tijd tot tijd mag ik vertoeven in hoofdkantoren van bedrijven of grote non-profitorganisaties. Heel vaak is het daar happy-shiny-people-land. Het gebouw is mooi, licht, ruim. Op de muren hippe, stimulerende slogans. Het is er vol met flexplekken, leuke koffiecorners of lunchcafeetjes. Heel gezellig en aangenaam. Het bruist van mensen die opgeruimd en daadkrachtig met elkaar overleggen en (digitaal) papier produceren.
Het werkt er vast ontzettend prettig. Maar soms kun je er ook zo ontzettend goed merken dat hier van alles wordt bedacht waar het primair proces meer hinder van heeft dan profijt. Deze wereld is te anders en te losgezongen van de plek waar het gewone werk gebeurt.

De banen die de mensen in deze ruimte vervullen, zijn meestal geen onderdeel van het primair proces. Ze gaan over de verbetering ervan. Het zijn banen waarin je betere en mooiere dingen voor de organisatie mag bedenken. Daarom zijn ze weg van de haast, de rommeligheid, de stress, de houtje-touwtje-net-gered-opluchting. Maar soms ook zijn het banen die zo ver weg staan van het gewone werk, dat ze eerder last toevoegen dan meerwaarde.

Rutger Bregman spreekt in zijn boek Gratis geld van bullshitbanen. Banen die volgens hem helemaal niet nodig zijn, omdat ze nergens aan bijdragen. In zijn gratis geld-utopie hebben we deze banen niet meer nodig. Doen we alleen nog wat echt waarde toevoegt. En verder hebben we vrij. In Bregmans lijn van denken verdwijnt een groot deel van de banen uit bovenstaande wereld. Maar volgens mij maakt hij een denkfout. Deze banen gaan niet verdwijnen. Want dit soort banen bevinden zich in de buurt van de macht. Dit zijn prestigebanen met positie. En dat is een vorm van beloning op zichzelf.

Ik lees nu Het leven van Jan Six, het nieuwe boek van Geert Mak. Prachtig boek. Mak volgt alle Jannen van het geslacht Six door de eeuwen heen. Als er iets zichtbaar wordt als je dat boek leest, is hoe de maagschap – het grotere familieverband – de hoeksteen van die samenleving is. Je zorgt voor je mensen binnen de maagschap. Je bezorgt ze posities en banen, en op die manier economische stabiliteit die ook jou weer helpt. Daarbij ging het om banen waarmee mensen in hun levensonderhoud konden voorzien en om bestuurlijke posities van waaruit het sociaal weefsel van de stad geregeld werd. In de gouden eeuw waren deze banen gekoppeld aan elkaar. Six en Vondel bijvoorbeeld vervulden in die Gouden Eeuw – bestuurlijke – posities en waren tegelijkertijd koopman of handelaar. In latere generaties verdween die combinatie van inkomen verwerven en bijdragen aan het bestuur van de stad. Het bestuurlijke – betaalde – vrijwilligerswerk werd een zelfstandig betaalde en geprofessionaliseerde rol. Het werd daarmee een systeem dat zichzelf in stand hield.

Die maagschappen, ze zullen er nog zijn, maar hun invloed zijn ze kwijt, mede dankzij de ideaaltypische bureaucratie van Weber die ervoor gezorgd heeft dat mensen los van kruiwagens op functies benoemd werden. Ook de rollen die ‘geregeld’ werden – postmeester, schout, lid van de vierschaar, lakenmeester – bestaan niet meer. Maar die posities, ze zijn er nog. Niet verkregen via een maagschap, maar gewoon vanwege je professionaliteit. Het levert je geen geldelijk gewin, maar gewoon salaris. Je draagt bij aan het sociale weefsel van de organisatie. En met het gewone geploeter heeft het weinig te maken.

Vandaag zit ik weer eens in zo’n hoofdkantoorlobby. Die utopie van Bregman is daar ver weg. Ik zie vooral de wereld van Jan Six. En als die al sinds de Gouden Eeuw een functie heeft, dan zal dat voorlopig ook nog wel even zo blijven.

Groet,
Leike

Reageer

Organisatievragen