Dokters

22 december 2015


Beste Leike,

Vorige week was ik in een ziekenhuis. No worries, het was werk en het was leuk. Ze staan daar voor een grote verandering en willen het helemaal op zijn Onderwegs doen. Of ik de managers mee wil nemen in de belangrijkste redeneringen uit ons boek. Allemaal leidinggevenden van poliklinieken, verpleegafdelingen, de apotheek en andere onderdelen van het ziekenhuis. Vrolijke, pragmatische en bevlogen mensen. Leuk om te doen.
Een van de oefeningen die ik met die managers deed, ging over de gewoonten in dat ziekenhuis, wat je aan nieuwe collega’s uitlegt over hoe het daar werkt. Dat deden ze in groepjes en daar hadden ze zichtbaar lol in. Toen vroeg ik ze wat nu het grootste taboe was…. Nou, dat was duidelijk: het aanspreken van de dokters. Dat was niet in één groepje het geval, dat bleek bij alle groepjes parallel als grootste hobbel naar voren te komen.
Grappig en toch ook wel verdrietig. Dat die artsen zich blijkbaar zo gedragen dat de anderen omzichtig met ze omgaan, bang zijn om kritiek te leveren, bang zijn om ze aan te spreken over hoe de samenwerking gaat. En omgekeerd, dat die anderen dit gedrag –waarschijnlijk onbedoeld- mogelijk maken.
Ik zag het ook al eens in andere ziekenhuizen, die heel bijzondere status van dokters.
Nu ken ik zelf ook wel een paar artsen. Een bijzonder bestaan, om zo intiem bij anderen betrokken te zijn, te maken te hebben met leven en dood, met angst en zwakte. Soms moet je besluiten nemen over de vraag of er nog wel een waardevol leven overblijft.
Als psycholoog van de koude grond kan ik me voorstellen dat die rol maakt dat je jezelf wel bijzonder vindt. Dat je vindt dat je je met veel belangrijker zaken bezighoudt dan anderen: levenslust en doodsangst. En als theoloog van de koude grond denk ik dan: de dokter als de broer van God.
Maar die bijzondere status leidt wel tot ingewikkeld samenwerken, bijvoorbeeld in een ziekenhuis. Gelijkwaardigheid met niet-dokters wordt vaak wel uitgesproken, maar is misschien moeilijk zo te voelen. Zowel voor de dokters als diens collega’s; de voetstukken worden immers gezamenlijk gemaakt.
En dan is er nog iets anders geks aan de hand. In organisaties zie je vaak dat een generalist leidinggeeft aan specialisten. Iemand met overzicht coördineert het werk en zet specialisten in die de diepte in gaan. De generalist kan best een voormalig specialist zijn, maar zit nu juist op een plek waar hij de breedte en de samenhang in de gaten houdt.
Maar bij dokters werkt dat anders. Daar is de specialist van oudsher eigenlijk de baas. In de pikorde staat de specialist boven de huisarts, hij heeft langer gestudeerd, verdient meer en heeft een hogere maatschappelijke status. De generalist, de huisarts, verwijst weliswaar, maar is daarna toch grotendeels de regie kwijt.
In die verhouding zit een kentering vertelde een huisarts mij. Hij wordt steeds vaker serieus betrokken in het behandelplan van de specialisten en kan zijn rol als generalist namens de patiënt beter spelen. Zo kan de huisarts helpen om de samenwerking tussen specialisten van input te voorzien.
Dat geeft hoop. Niet alleen omdat de zorg iets meer coördinatie en samenhang krijgt en de patiënt wat minder opgedeeld wordt in een serie organen.
En hopelijk leidt dat ertoe dat de verschillende zorgverleners ook beter leren om elkaar aan te spreken en echt samen te werken aan goede zorg.

Groet, Jaap

Reageer

Organisatievragen