keuzewijzer interventieraam

Breng in kaart in welke mate er sprake is van flexibele en actieve betekenis­gevingsprocessen (checklist Betekenisproductie uit Onderweg; p.362)?

  • Betekenis­gevingsprocessen zijn flexibel
  • Ze zijn een beetje van beide
  • Betekenis­gevingsprocessen zijn inflexibel

Is er sprake van voldoende flexibiliteit in betekenis­gevingsprocessen om de organisatie zelf het veranderproces op te laten pakken:

  • Voldoende flexibiliteit
  • Onvoldoende flexibiliteit

Conclusie:

Als je inschatting is dat betekenis­productieprocessen zo vitaal en flexibel zijn dat mensen daarmee de eigen verandering op gang kunnen brengen, dan hoef je dat proces alleen maar te faciliteren. Uitgangspunt van dit type verandering is dat als een groep al betekenisgevend zelf in staat is de verandering op te pakken.
De interventies uit kwadrant 1 van het interventieraam helpen je hierbij.
Bedenk welke ondersteuning de groep nodig heeft om te kunnen veranderen, bedenk de interventies waarmee je hen wilt ondersteunen en de manier waarop jij betrokken wilt zijn en ga aan de slag.

Als je inschatting is dat betekeniscreatie onvoldoende flexibel is als enige ingang voor verandering, dan is het belangrijk om te weten of je het betekenisgevingsproces extra moet ondersteunen, of dat je ook direct wilt interveniëren op gebouwde constructen.
Hiervoor heb je de inschatting nodig die je gemaakt hebt op grond van de checklist Robuustheid: vind je de robuuste constructen van de organisatie voldoende flexibel en wijst de veranderhistorie uit dat verandering redelijk makkelijk gerealiseerd wordt, dan is een extra steuntje in de rug van de betekenisproductie voldoende. Anders heb je ook beïnvloeding van de constructen nodig voor je verandering

  • Extra steuntje in de rug voor betekenisproductie
  • Betekenisproductie zitten vast en zijn gericht op behoud

Conclusie:

Als je inschatting is dat betekenisgevingsprocessen voldoende ingang zijn, maar dat ze wat extra ondersteuning nodig hebben, dan kom je uit bij de interventies in kwadrant 2. Deze interventies kenmerken zich door gestuurde reflectie op de huidige situatie en hoe het anders kan. Je helpt door alternatieve beelden aan te bieden of niet-vrijblijvend te organiseren dat reflectie op andere werkelijkheden op gang komt.

Onderzoek welke informatie wenselijk en noodzakelijk is om tot reflectie te komen, bedenk welke interventies uit kwadrant 2 passend zijn, maak een interventieplan, neem daarin op wat jouw rol is en ga aan de slag.

Als betekenis­productieprocessen inflexibel zijn, dan worden ze door de constructen steeds zo sterk beïnvloed dat nieuwe informatie altijd geduid wordt als passend binnen het huidige construct. Op dat moment moet je (ook) iets met de constructen van de organisatie.
Hierbij heb je drie keuzen, die je kunt maken op grond van de bijlagen die je hebt ingevuld:

  • Betekenis­productieprocessen redelijk flexibel, maar extra steun is nodig
  • Betekenis­productieprocessen inflexibel, maar constructen redelijk flexibel
  • Betekenis­productieprocessen en constructen zijn beiden inflexibel

Conclusie

Je bent uitgekomen bij een situatie die vraagt om een combinatie van interventies uit kwadrant 2 en 3. Met een combinatie van deze interventies ondersteun je betekenisgeving van de groep maar binnen duidelijke kaders en sturing. Voorbeeldgedrag is hier belangrijk.

Conclusie

Als betekenisgevingsprocessen inflexibel zijn, maar de constructen redelijk flexibel, dan vraagt dat managementsturing. De groep zelf heeft onvoldoende veranderkracht, maar als er sturing gegeven wordt door te laten zien wat de nieuwe kaders zijn en op welke wijze je wilt dat ze ingevuld worden, dan komt de verandering meestal wel op gang. Het vraagt om sensegiving. Sensegiving is een vorm van managementsturing waarbij je door voorbeeldgedrag en voortdurende sturing op gedrag van mensen, samen invulling geeft aan de verandering.
Kijk naar de interventies zoals genoemd in kwadrant 3, kijk welke interventies het meest passen en welke inhoudelijke ‘sensegiving’ de hefboom voor verandering wordt.

Conclusie

Als zowel betekenis­productieprocessen als constructen inflexibel geworden zijn, heb je te maken met een situatie waarin veranderingen niet makkelijk op gang komen. Waarschijnlijk is dit niet de eerste keer dat de organisatie dit vraagstuk oppakt en heeft de organisatie een historie van niet gelukte of niet afgemaakte veranderingen. Een situatie als deze vraagt om ‘stukmaken van het bestaande’: je moet de verandering forceren, paden zo verleggen dat je alleen nog maar op die andere manier kunt werken. Een vaste hand, doorzettingsvermogen en doorzettingsmacht zijn nodig om de inerte aspecten van de organisatie in beweging te krijgen. De organisatie zal daar mogelijk niet verheugd op reageren. Het is management by ‘fait accompli’. Tegelijkertijd moet je oppassen dat je niet te veel stukslaat: alles wat gebouwd is, heeft waarde. Wellicht maak je iets stuk waarvan je de waarde onvoldoende zag. 
Denk goed na wat er anders moet, wat je daarvoor moet forceren, maar vooral ook wat je niet moet forceren omdat je dat wilt behouden. Kijk naar de interventies in kwadrant 4 en maak een interventieplan.

Organisatievragen